Wanneer is innovatie welvaartsverhogend?

Het begrip innovatie wordt nogal eens gebruikt als redmiddel om onze economie en de positie van Nederland in de wereld te verbeteren. Onderzoek toont aan dat sommigen van onze Europese buren het op dit gebied beter doen. Aangezien ons land het productietechnisch nooit zal winnen van economieën zoals van China, meent men dat behoud van werkgelegenheid gebaat is met het stimuleren van de kenniseconomie. We moeten gaan innoveren!

Om te kunnen oordelen moeten we eerst terug naar af. Is ons begrip van de term innovatie wel zuiver? Van Dale zegt dat innovatie “de invoering van iets nieuws is”. Bij innovatie technologie staat: “zeer geavanceerde technologie”. Door deze definitie wordt ons denken over innovatie al een bepaalde kant opgestuurd. Het moet allemaal zeer geavanceerd zijn, zelfs wetenschappelijk. Het gaat om de realisatie van ideeën die niet voor het oprapen liggen, om echte slimmigheden. Dus vernieuwingen in de vorm van vereenvoudigingen krijgen in dit begrippenkader niet altijd een kans en worden soms zelfs minderwaardig geacht.

In ons achterhoofd denken we bij innovatie vaak aan vernieuwende producten, die onze welvaart vergroten. Met name dit productgericht denken is typisch voor onze westerse maatschappij: Als we maar veel produceren neemt de welvaart vanzelf toe. Inmiddels weten we dat er ook een keerzijde aan dit principe is en dat het maar de vraag is of ons welzijn ook toeneemt. Het begrip innovatie heeft over het algemeen een positieve lading omdat we denken dat we er beter van worden. We krijgen gebruiksgoederen die langer meegaan, er komen veiligere auto’s en betere medicijnen e.d. Zelfs bij voorbeelden die duizenden banen kosten, zoals de invoering van robotisering worden alleen de positieve factoren benadrukt: Robots worden niet moe en zijn nooit ziek en daardoor worden de producten goedkoper. Dit laatste is natuurlijk wensdenken. Auto’s die grotendeels door robots worden geproduceerd worden alleen maar duurder.

De welvaartstoename ten gevolge van innovatie is niet altijd duidelijk. Probeert u alleen maar eens te bedenken wat de mondiale welvaartstoename is geweest door de uitvinding van de paperclip. Bij de uitvinding van de gloeilamp of de CV-ketel is dit al veel beter aan te geven.

Wat zijn nu de kenmerken van welvaartsverhogende innovatie?

Als we goed naar de geschiedenis kijken, kunnen we het volgende opmerken:

1) Het moet gebaseerd zijn op een structuur.
De economie is sterk gebaat bij innovatie die structureel is. Het gaat dus niet om een losse uitvinding, die bijvoorbeeld het assemblageproces van een fiets verbetert, maar om structuren die zelf een constante innovatie bewerkstelligen. De aanleg van wegen, de invoering van distributienetwerken voor energiedragers zoals elektriciteit en aardgas zijn voorbeelden van destijds nieuwe structuren, die grote impulsen aan de samenleving hebben gegeven en duidelijk hebben bijgedragen aan de welvaartsgroei. De op deze structuren geënte producten zorgen nu nog steeds voor vernieuwing. Na de eerste gloeilamp zijn er talloze verbeteringen en honderden nieuwe varianten ontwikkeld, die allemaal hun toepassing in de maatschappij hebben verworven.

2) Het moet beschikbaar zijn voor iedereen.
Kenmerkend is ook dat het gebruik en de voordelen van dergelijke structuren zich niet beperken tot een bepaalde doelgroep, zoals de industrie, maar dat zij toegankelijk zijn voor iedereen. Daarbij is het gebruik van dergelijke structuren dermate laagdrempelig dat jarenlange consumptie gewaarborgd is. (Niemand zal zijn aardgasaansluiting opzeggen om vervolgens over te gaan tot het gebruik van butagasflessen).

Apple heeft het bovenstaande goed begrepen. Vanaf de iPod is er een achterliggende structuur opgebouwd. Eerst met muziek, later met boeken en films en tegenwoordig met zogenaamde apps. Alle Apple producten kunnen hiervan gebruik maken. Wel jammer dat Apple vanwege de prijsstelling niet toegankelijk is voor iedereen.

Nu was het vroeger gemakkelijker om van een innovatief product een wereldsucces te maken. Denk weer aan de gloeilamp van Philips. Immers productiegoederen en de benodigde fabrieken waren niet wijd verbreid en men had tijd om de zaak op te zetten en evolutionair te laten groeien.Tegenwoordig is deze garantie er niet. Zodra een nieuw potentieel succesvol product verschijnt, zijn er kapers op de kust, waarbij er niet wordt geschroomd om van gestolen ontwerpen gebruik te maken. De snelheid waarmee deze me-too producenten opereren is dermate hoog, dat de kopie van het product al in de winkel ligt voordat de oorspronkelijke fabrikant de distributierechten in het betreffende land heeft geregeld. Dit betekent dat anderen altijd een deel van de markt gaan veroveren en dit kan er voor zorgen dat standaardisatie achterwege blijft en ieder zijn eigen ding doet waardoor de kracht van één mondiale structuur teniet wordt gedaan.

Een gebrek aan standaarden kan veel kapitaalvernietiging opleveren. Denk bijvoorbeeld aan de spoorwegen. Er zijn in Europa verschillen in voltage, frequentie, wisselstroom of gelijkspanning, spoorbreedte, doorrijhoogtes, veiligheidssystemen enz. 

Kenniseconomie.
Als we kijken naar de kenniseconomie dan is deze in Nederland maar beperkt aanwezig. Dit komt heel simpel omdat we te weinig beschikbare kennis in economie omzetten. De kennis is bij de universiteiten en instellingen als TNO volop aanwezig maar als het bedrijfsleven vraagt om medewerking dan is het nog steeds een lastig traject. Laat staan als het gaat om multidisciplinaire vraagstukken waarbij de inbreng van meerdere universiteiten vereist is. Ook de sturing vanuit de overheid laat te wensen over. Dit komt omdat een overheid per definitie een traag orgaan is wat snelle technologische ontwikkelingen niet kan volgen. 

Bij software-innovatie wordt er geen WBSO subsidie verstrekt als de software gebruik maakt van zogenaamde API’s waarmee koppelingen aan andere datastructuren mogelijk worden. Hoe innovatieremmend wil je zijn?

Men heeft in het verleden wel tal van initiatieven genomen met loketten en tijdelijke clubs als ICT-Regie, Syntens en Smartmix maar veel heeft het niet gebracht. Mede omdat verzuiling a priori was ingebouwd. De innovatie moest vooral plaatsvinden binnen bepaalde sectoren zoals Game and Media en Health e.d. (Waarom moet dit alles toch steeds in het Engels?) Het wordt dus een grote uitdaging om van ons land een innovatieve kenniseconomie te maken.

Ons land leidend op softwaregebied?
Toch zijn er mogelijkheden. Met name op softwaregebied. En de technische basis van een benodigde structuur is al aanwezig namelijk het internet. En het geld is er ook. Als de overheid één enkele app voor burgerzaken zou gebruiken dan is de efficiencywinst binnen een jaar dermate dat de app-ontwikkeling er minstens 10 x van kan worden betaald. Door bovendien gebruik te maken van een universele datastructuur kunnen gegevens van andere organisaties, waaronder het Elektronisch Patiënten Dossier, eenvoudig worden gekoppeld. De gebruiker ervaart dan een omgeving waarin alle gegevens op een uniforme manier toegankelijk zijn. Uiteraard met gewaarborgde veiligheidsmaatregelen.

Om innovatieve software te creëren moet het denken over software echt anders. 

De situatie nu.
Een hedendaagse gebruiker moet bij het werken met de computer nog steeds veel bedieningshandelingen uitvoeren om aan te geven hoe zaken moeten worden afgehandeld, terwijl hij of zij alleen bezig zou moeten zijn met de inhoudelijke aspecten van het werk.

Een voorbeeld: Stel Jan wil een groter stuk tekst met foto’s erbij maken en naar collega Piet sturen die thuis werkt. Jan moet dan een tekstverwerkings-programma zoals Word starten en vervolgens alles intikken. Daarna moet hij het opslaan als een bestand op een plek die hij moet selecteren of aanmaken. Ook moet hij de bestandsnaam bepalen en onthouden. Vervolgens beseft Jan dat hij keuzes moet maken: “Heeft Piet wel Word?”, “Is het bestand niet te groot om te e-mailen want er zitten ook foto’s in?” Jan besluit voor de zekerheid er een PDF bestand van te maken. Dit kan tegenwoordig via een exportfunctie in Word. Opnieuw moet Jan kiezen waar het PDF bestand moet worden opgeslagen. Vervolgens start Jan zijn e-mailprogramma, zoekt naar het e-mailadres van Piet, waarbij hij moet weten of Piet het zakelijke e-mailadres ook thuis kan gebruiken of dat zijn privéadres nodig is. Jan kiest het e-mailadres, tikt wat begeleidende tekst in en gaat vervolgens op zoek naar het PDF bestand. Als dit is gevonden kan Jan dit in de e-mail slepen en het geheel vervolgens versturen.
Aan dit bovenstaande is te zien dat Jan voortdurend bezig is met de bediening van de computer. Hij moet ook onthouden wat de bestandsnamen zijn, waar de bestanden zijn opgeslagen en hij moet weten wat bestandsextensies zoals .docx en .pdf betekenen. Jan moet dus veel voorkennis hebben om enigszins met de computer te kunnen werken. En dan hebben we in bovenstaand voorbeeld de benodigde versleuteling van het te versturen bestand en alle bijbehorende handelingen nog niet eens meebeschouwd. 

Hoe zou dit nu wel moeten?
Laten we eens kijken: Jan zit op zijn werkplek, begint met tikken en automatisch opent zich de editor. Hij maakt de tekst verder op en voegt foto’s toe uit het fotoalbum. Als hij klaar is kiest hij in het <Delen>-menu van de editor “Piet thuis” en klaar is Kees. Mocht Piet ook online zijn dan krijgt hij een pop-up met de melding dat Jan een document heeft gestuurd. Als hij hierop klikt start zijn editor en toont het document. Zowel Jan als Piet kunnen het document nu live bewerken.
Overigens is bij beiden het document al automatisch opgeslagen. Een bestandsnaam opgeven kan wel maar is niet echt nodig omdat achterliggende semantische software  metadata heeft geconstrueerd waardoor de informatie op meerdere manieren kan worden opgezocht. 

Kortom het is tijd voor echt innovatieve software. Ons bedrijf heeft het ontwerp al liggen en er draait ook een proof-of-concept. Bel gerust als u interesse heeft.